Vogeldood - Tommy Wieringa

Dode kraai plezierjacht

Tommy Wieringa schrijft met de onderstaande column zijn eigen aanklacht tegen de plezierjacht.

VOGELDOOD

Ik keek uit over de braakliggende maïsvelden, waar het regenwater in de langgerekte voren de grijze hemel weerspiegelde. Kraaien, kauwen en ganzen foerageerden tussen de maïsstoppels; ze aten wat de hakselaar had gemorst.Ergens klonk een schot, en nog een. De hele morgen bleef het geweervuur aanhouden. Door het zolderraam speurde ik met de verrekijker de velden af tot ik de lokganzen en lokkraaien zag, die zodanig tussen de stoppels waren geposteerd dat het leek of er heel wat te halen was.

Ik liep door het drassige weiland ernaartoe, zonder te weten wat ik precies ging doen. Twee jagers, verscholen achter een camouflagenet naast een sloot.Ik kende ze uit het dorp, een van hen zelfs vrij goed. „Wat doen jullie nou toch?” zei ik, emotioneler dan ik wilde. „Beheer”, zei de man die ik kende, vanachter een camouflagenetje dat zijn gezicht bedekte. „Maar ze veroorzaken helemaal geen schade nu, ze vreten alleen de restjes. De kauw is monogaam, jullie verstoren levenslange huwelijken. Kijk dan toch …” Ik liep op een zieltogend kauwtje af dat even verderop in de modder lag te spartelen. Een grijs vlies was over zijn ogen geschoven, de hond greep hem tussen zijn kaken vast. „Laat los verdomme”, zei ik, en raapte het kauwtje van de grond. „Jullie zijn nog te beroerd om ze uit hun lijden te verlossen”, bracht ik uit, en sloeg het kauwtje met zijn kop op een paaltje dood.

Zwijgend keken de mannen naar me. „Hou toch op met die onzin”, zei ik, en veegde het bloed aan mijn trui af. Ik liep naar huis terug, maar toen even later opnieuw schoten klonken, ging ik weer het weiland in. De man die ik alleen van gezicht kende liep me tegemoet en zei: „Dit is niet de manier op dit op te lossen. Dit is niet jouw land.” „Het jouwe ook niet”, zei ik. „Ik wil dat dit nu ophoudt.” Hij belde 112, ik hoorde hem zeggen dat hij zich bedreigd voelde, maar dat „meneer nu rustig leek”. De algemene situatie, zei hij, was nog altijd „onveilig, met de geweren en zo”.

Terwijl ik wachtte op de politie, raapten zij patroonhulzen op, verzamelden de lokdieren en gooiden de geschoten beesten op een hoop.Een tiental kraaien en kauwen, eenzelfde aantal ganzen en vier houtduiven. Een gans lag op zijn rug met zijn poten te maaien en blies bloedbellen door zijn neusgaten. We spraken niet, de mannen en ik. Ik ijsbeerde tussen de maïsstoppels terwijl zij hun kampement opbraken. De tussenkomst van een agent even later was strikt genomen overbodig, maar bood ons de gelegenheid tot een rituele uitwisseling van standpunten over de jacht, waarbij zij in hun recht stonden en ik niet. 

Geen gelovige, zei de profeet al, zal de aarde verlaten zonder eenmaal de wet te hebben overtreden uit barmhartigheid.

Deel dit artikel